Alles in de wind.

windHet stormde en het regende al dagen lang, het was februari 1953.

Willemien Kroos was bezorgd het duurde zo lang dit onstuimige weer en Johan haar man was ingezet bij de dijkbewaking. Hij was al uren weg. Zij stond nu in de kruidenierswinkel want de klanten moesten wel worden geholpen.

Haar oudste dochter had ze gezegd op de kleine Sara te passen zodat zij haar handen vrij had, moeder oma Alting zou ook komen om te koken en op de kinderen te passen.

De oudste dochter had het soms wel zwaar met vier broers en een klein zusje, maar klaagde nooit. Ze had soms hoofdpijn. Haar vader en moeder hielp ze met het huishouden en de winkel. Ook paste ze vaak op haar jonge zusje.

Het jongste kind was nu 9 maanden oud en ze hadden haar vernoemd naar haar oma: Sara Alting van den Dool. Terwijl Willemien bezig was de winkel aan te vullen gingen haar gedachten terug in de tijd.

Johan en zij hadden nu zes kinderen. De oudste dochter was in 1939 geboren, de zomer voordat de oorlog begon. O, wat was ze blij geweest, 24 jaar was ze toen de eerst baby werd geboren, het was een prachtig kindje. Ze wandelde veel met haar kindje in het dorp om haar eerstgeborene te laten zien.

Twee jaar later werd een zoon geboren in 1942, een makkelijk kind met zijn bruine krullen[ inmiddels was Nederland in oorlog ] Dit kind zijn haarlijn stond wat scheef door vitamine d gebrek, dat wist ze later pas. Het eten was minder van kwaliteit, ook al hadden ze geen honger geleden in de oorlog, er was wel gebrek aan voedingsmiddelen bv suiker, fruit, boter en melk

Daarna het derde kind, ook tijdens de oorlog geboren, dat was moeilijk geweest. Hij weigerde te eten. Het was 1943, dit kind was roodharig, ze kon dat niet plaatsen, hij was geboren met de helm. Het geboortevlies zat nog om hem heen en men zei destijds dat een kind dan paranormaal begaafd was. Wat ze merkte aan dit kind was dat hij zich vaak verzette tegen zijn omstandigheden. Hij was een tijdje opgenomen in het ziekenhuis, gedwongen te eten, vreselijk had ze dit gevonden. Drie kinderen waren er geboren in de oorlog. De vierde ook een zoon had een lastige start gehad, geboren op dolle dinsdag tijdens het bombardement van Rotterdam: 3 sept 1944.

De huisarts was langs de huizen geslopen op de avond van zijn geboorte en had haar geholpen met de bevalling. Johan zat met de kleintjes in de schuilkelder achter het huis.

Daarna was ook de pasgeborene verhuisd naar de schuilkelder en had ze eenzame uren doorgebracht, biddend tot god dat dit alles voorbij zou gaan. Hij was anders dit kind had ze gezien, mager net een konijntje had ze gedacht, ze had hem maar even kunnen bekijken na de geboorte

Haar oudste zus had eens gezegd: Willemien zoveel kinderen achter elkaar, kan dat niet anders? Ze was gek op baby’s, snel zwanger en Johan en zij hadden een goed huwelijksleven

Ze waren trots op al hun mooie kindjes en zorgden goed voor hen. Het waren zware tijden geweest Johan en zij hadden zich allebei ingespannen voor het volk en vaderland, vooral voor de Joden op het dorp. Er was destijds ineens een joods gezin verdwenen, zomaar weggevoerd door de Duitse bezetter. Ze verzorgden onderduikadressen, niet ongevaarlijk maar het was hun plicht, er was geen discussie geweest tussen Johan en haar. Het was vanzelfsprekend deze mensen te helpen. Ook vanuit hun geloof vonden ze dit hun plicht

In hun huis werden Duitsers ingekwartierd, daar hadden ze niets over te zeggen gehad. Er was voldoende te eten door de voorraad in de winkel, haar vader bakte nog steeds brood, hij was bakker. Later aan het eind van de oorlog kwamen er veel mensen aan de deur om eten vragen, uit Rotterdam. Die mensen hadden honger en gingen op etenstocht. Ze stuurde deze mensen vaak door naar bevriende boeren.

Als gezin hadden ze de oorlog overleefd. Na de oorlog was er nog een zoon geboren. In 1946 een blond jongetje met krullen. Hij was hun vijfde kind, het was een druk gezin, moeder Alting kwam vaak helpen met het huishouden. Haar ouders met een bakkerij woonden boven aan de dijk en Johan en zij onder aan de dijk. Dit vijfde kind kreeg op zijn 3 e jaar een ernstig ongeluk, hij werd haar zorgenkind.

Soms was ze moe van al de zwangerschappen, ze vond het eigenlijk wel voldoende zo met vijf kinderen. Na de oorlog had Johan de winkel van zijn ouders overgenomen, zij wilden nu samen de zaak gaan uitbreiden, groter en moderner en daar ook hun tijd aan besteden. Johan was niet zo zakelijk, dat kon wel eens botsen, Zij was handig en vooruitstrevend, gaf graag geld uit. Johan was behoudend, zo hielden ze elkaar in evenwicht

Toch werd er in 1952 nog een kindje geboren, een meisje en ze waren weer blij geweest, een meisje na al die jongens. Het kind werd geboren op een zonnige dag in mei, haar broers en zusje hadden gedanst om de wieg, gekeken en nog eens gekeken: een zusje een zusje hadden ze geroepen

Na de geboorte van dit kind had ze een meisje in huis genomen voor dag en nacht. Het gezin werd drukker en ook de winkel vroeg haar aandacht. De tijd was voorbij gevlogen en de oorlog was voorbij, niet vergeten dat nooit maar ze gingen door met hun gezin en het opbouwen van hun bestaan.

Hun dorp waar ze woonden lag in Zuid-Holland, ze woonden vlakbij de rivier de Noord en de kinderdijk in Alblasserdam. Het was een christelijk dorp met veel boeren, zij hoorden bij de kleine middenstand: de winkeliers. Het gezin ging naar de gereformeerde kerk, daar werden ook alle kinderen gedoopt

Nu was het februari 1953, het stormde windkracht 10. Buiten raasde de wind, er werd springtij verwacht, een combinatie van een noordwesterstorm en de stand van de maan. Gevaarlijk want het water kon enorm gaan stijgen, de dijken waren zwak

Ze werd onrustig er kwamen geen mensen in de winkel en ze dacht erover de boel maar te sluiten. In het woonhuis waren de kinderen aan het spelen, de jongste Sara huilde, het kind was wakker en onrustig van de storm.De jongens probeerden hun zusje te vermaken, de oudste dochter zei dat ze het zusje met rust moesten laten. Zij zorgde voor Sara als een moeder, ze was gek op het kleine meisje.

De jongens hadden de storm in hun hoofd en wilden naar buiten, de twee middelste zochten ruzie, de jongste zoon was stil en angstig geworden van de wind.

Ze pakte een tas met spullen, luiers, flessen met melk en wat schone kleertjes voor de baby

De oudste kinderen had ze gezegd ook een tasje te pakken met eigen spulletjes. Ze had besloten het dorp in te gaan naar vrienden die woonden hoger in het dorp. Johan was even thuisgekomen en had gezegd: Willemien, pak maar wat spullen, het water komt bijna over de dijk, ga naar de familie Mol met de tuinderij, die hebben wel plaats, ik kom straks wel achter jullie aan, ga maar snel.

Ze pakte Sara uit haar bedje en zei: kom lieverd we gaan. Het kind werd in de kinderwagen gezet en daar gingen ze.

Jette de oudste was nu 14 en raakte wat in paniek. Bert was 12 jaar en lette goed op of iedereen er wel was en meeliep. Jan was 11 jaar en liep ruzie te zoeken met Leendert die was 10 jaar en liep precies de verkeerde kant op. Bert haalde hem terug en gaf hem een hand.

En Marinus het zorgenkind had haar stevig een hand gegeven, hij was nu 7 jaar en wilde dicht bij zijn moeder blijven. Hij huilde en was angstig.

Ze zei: kom hollen, wie is er het eerst aan het eind van de straat? De jongens werden uitbundig van de wind en wilden hun drukke energie nu wel kwijt. Jette zei mama wat gebeurt er nu allemaal? Bert zei: kom zusje het komt wel goed. Die twee waren altijd samen en lief met elkaar, haar twee oudsten.

En Sara lachte in haar kinderwagen. Haar moeder riep steeds: woei doet de wind, wat doet de wind? Woei, wat doet de wind? Het kind vond het heerlijk. De kinderwagen rolde snel, ook haar oudste zusje lachte nu, het werd een spel met de wind en de kinderen zongen samen. Sara kraaide, lachte met haar mondje open, sloeg met haar handjes op de dekentjes.

Alles in de wind, alles in de wind, daar gaan we met ons kind! Alles in de wind, alles in de wind, daar gaan we met ons kind!

En zo liepen en renden ze met fladderende jassen en sjaals door het dorp hogerop waar het water niet zou komen, woei deed de wind, woei deed de wind!

En Sara lachte, ze voelde zich veilig en beschermd .

Het was februari 1953.